Deel 2: Fons Waaijer
HS1
Op 21 juni
vielen de zonnestralen precies om zes uur ’s ochtends op het kussen waar Fons
Waaijer zijn hoofd vijf uur eerder, tollend van de drank, op neergelegd had.
Fons had de woning drie jaar geleden voor het eerst ‘betreden’, spreken met
deftige woorden behoorde tot één van Fons’ genoegens. Een ander genoegen van
Fons was om de precisie van taal in natuurlijke omstandigheden te vatten in
zijn huis. Dat hij op 21 juni om zes uur ’s ochtends de zonnestralen op zijn
hoofd voelde ‘glijden’, was dan ook niet te wijten aan willekeur. Vlak na de
aankoop van het huis had hij op 21 juni om zes uur ’s ochtends gekeken waar de
zonnestralen in zijn slaapkamer, die lag op het oosten, binnenvielen. Daar had
hij zijn bed naartoe gemanoeuvreerd. Fons was een romantisch ingestelde man,
vond hij van zichzelf. De Mei van Gorter behoorde tot zijn favoriete
dichtbundels. Hij kon er hele citaten uit opdreunen:
‘Een nieuwe
lente en een nieuw geluid:
Ik wil dat
dit lied klinkt als het gefluit,
Dat ik vaak
hoorde voor een zomernacht
In een oud
stadje, langs de watergracht -
In huis was
't donker, maar de stille straat
Vergaarde
schemer, aan de lucht blonk laat
Nog licht,
er viel een gouden blanke schijn
Over de
gevels in mijn raamkozijn.’
Prachtig vond
hij dat. Maar Fons Waaijer was Herman Gorter niet en had gedacht: ‘De Mei is
mooi, maar Juni is ook een mooie maand. Laat ik de zomer op 21 juni bejubelen
door rond zes uur ’s ochtends wakker te worden als de zonnestralen mijn hoofd
strelen.’ Zo was hij, stelde Fons tevreden vast, ook op die 21ste juni toen hij
om vijf over zes zijn bed uitstapte. Linkerbeen eerst, sloffen aan, badjas aan,
deur open, een grote plas op de wc (zittend; orthostase was een oude
mannenprobleem), de trap af naar beneden, ochtendkrant uit de brievenbus halen,
en met de voorpagina lezend langzaam sjokkend naar de keuken om de koffie en
zijn laptop aan te zetten.
Fons was een
man wiens leven geslaagd was. Hij had vier prachtige kinderen en een mooie en
belangrijke baan bij het HUMC wat op een steenworp afstand van zijn huis lag,
een lommerrijke en auto-arme buurt waar bevriende doctoren woonden en met wie
het goed toeven was gedurende zomerbarbecues en etentjes. Helaas was hij te
vroeg gescheiden. Zijn ex wilde meer van hem, maar wat zij meer van hem wilde
begreep hij niet. Hij was geen overspelige man, haalde een goed salaris binnen,
was goed voor zijn kinderen, maar was misschien wat te veel met zijn werk bezig
en te weinig met zijn vrouw. Dat was het uiteindelijke verwijt dat hij acht en
een half jaar geleden van zijn ex had gehoord waarna ze hem de
scheidingspapieren had voorgelegd. Hij had de scheiding niet aangevochten. Hij
had Els nooit horen klagen over zijn salaris, stelde hij cynisch vast. Fons had
haar zonder ruzie laten gaan en de financiën en alimentatie conform Els’ eisen
ingewilligd. Ruzie was zo blase, daar stond hij boven. In zijn hele leven had Fons
nog nooit ruzie gemaakt. Maar dat betekende niet dat Fons geen gevoel had en
zich nooit irriteerde aan mensen. Hij hield dat alleen voor zich. Niet dat er
niets van bitterheid door de scheiding terug te vinden was in Fons’ gedrag. Als
zijn puberende zoons bijvoorbeeld iets tegen hem zeiden wat mogelijk niet waar
was, zei Fons: ‘zweer het op de dood van je moeder.’ Dat vond Fons grappig. Ook
hoefde Els niet, nadat alles financieel en met de kinderen geregeld was, bij
hem terug te komen, wat dan ook. Zelfs niet toen zijn ex een langere tijd ziek
was, het emotioneel moeilijk had met het alleen zijn, en Fons daar via zijn
kinderen over was geïnformeerd, was er geen haar op Fons grijze en kalende
hoofd die dacht: ‘laat ik haar eens bellen om te vragen hoe het met haar gaat.’
Hij vond het erg belangrijk om naar de buitenwereld toe ‘hard’ te zijn. Dat was
zijn manier van wraak nemen op een onwelgevallige situatie. ‘Revenge is a dish best served cold,’ was zijn
motto. Wie had dat ook alweer voor het eerst gezegd?
De koffie was
klaar en Fons liep met de koffie in de hand langs zijn boekenkast die van de
grond tot aan de hoge muur gevuld was met boeken. - Uit Mathilde van
Eugene Sue kwam die uitspraak, herinnerde Fons zich. Sue, een 19de eeuwse
Franse schrijver en arts hoorde vanzelfsprekend in zijn boekenkast te staan. En
stond dan ook in zijn kast, net zoals Vestdijk, Tsjechov en Samuel Shem in zijn
boekenkast stonden. Doktoren die iets hadden bereikt in de samenleving. Net als
Fons.
Toch was Fons
geen harde man die op alles en iedereen wraak wilde nemen. Eigenlijk was hij
zacht en aimabel. Het harde zat niet in hem en kreeg hij alleen onder de knie
door te gaan drinken, ’s avonds alleen, in toenemende hoeveelheden, er ging de
laatste tijd zo een fles doorheen. Kijkend naar Nieuwsshow met daarna nog een
film of serie op Netflix was het ideale moment om te gaan drinken. Hij vergat
daarbij zijn zorgen en zag zijn wereldbeeld bevestigd worden op teevee. Hij was
geen koning, maar wel een denker die elke situatie kon doorgronden ten faveure
van zijn eigen situatie. En van de samenleving. Want Fons was de samenleving.
HS2
Maar dat denken
door te drinken ging wel met een steeds grotere buik gepaard, iets wat Fons met
afschuw in de spiegel bekeek, of, zoals nu, met zijn hand liggend op zijn
onderbuik voelde, nu hij voor zijn boekenkast in de woonkamer stond. Een slappe
hangende buik over zijn middel, dat was niet aristocratisch. Maar Fons had een
sterke wil. Eens in de zoveel tijd minderde hij het drinken en stopte hij
vrijwel met al het eten, net zolang tot hij er weer een beetje minder pafferig
uitzag. Op het werk noemde hij dit tegen promovendi ‘Het Auschwitz dieet’, een
tikje politiek incorrect, maar tegenover promovendi kon hij zich dat wel
permitteren. Hij vond het fijn als jonge mensen hem een durfal vonden. Zolang
ze het maar niet aan de grote klok hingen! Niet dat hij daar bang voor was. Hij
was uiteindelijk de baas en dat wisten promovendi ook wel, die hielden hun mond
wel, en waren al lang blij als hij een stuk voor hen nakeek en dat ze tijdig
bij hem konden promoveren.
Met een plof ging hij in een stoel aan de lange tafel voor de
boekenkast zitten. Die tafel deed vanwege het verplichte thuiswerken sinds kort
ook dienst als bureau en vergadertafel. Hij sloeg de krant open. Op de
voorpagina stond groot dat het kabinet 3 miljard euro aan financiële steun aan de
nationale luchtvaartmaatschappij zou geven, zodat de ‘zwaan’ de MORONA-crisis kon
overleven. Het was een moeilijke beslissing geweest voor de president, citeerde
de journalist, en er was dan ook tot diep in de nacht over vergaderd. De keus
was, moest dat geld naar het midden en klein bedrijf of naar de nationale
luchtvaartmaatschappij? – Een keuze waarvan Fons blij was dat hij die niet had
hoeven maken. Dat de president deze keuze had durven te maken, gaf een
fantastisch leiderschap aan, besefte Fons. Je moest het maar kunnen. Hij sloeg
de bladzijden langzaam om. Hij keek of er nog geïnterviewde amice collegae
in de krant stonden en stelde tevreden vast dat hij de enige was vandaag. Een
kort interview met een wetenschapsjournalist die Fons had gevraagd, wanneer de
MORONA crisis voorbij zou zijn, en waarbij Fons stellig had geantwoord: ‘- Met
een vaccin en anders nooit.’ De journalist had deze uitspraak van Fons ad
verbatim overgenomen, zoals het hoort.
Fons wist heel
goed wat journalisten wel of niet in de krant wilden opschrijven, wat hem tot
een vaak gevraagd expert in de media maakte. Exposure was goed. Goed
voor hemzelf. Goed voor de afdeling. Een krant kon veel bereiken. Door het
juiste in de krant te zeggen, gingen allerlei deuren open. Commissies,
subsidies, fte’s, snoepreisjes. Het waren de sprookjes uit duizend en één
nacht. ‘Sesam open u’. Fons had een talent om op het juiste moment het juiste
te zeggen, waarna Sesam opende. Je moest wel als je afdelingshoofd van een
grote epidemiologie afdeling was. Epidemiologen werden aan de lopende band door
de universiteit afgeleverd (a 90 000 euro per promotie), maar de academische
afdelingen waar epidemiologen konden werken waren dun gezaaid. In heel
Nederland waren er niet veel meer dan een paar honderd epidemiologen die op een
epidemiologische afdeling in de academie werkten. Dat was weinig als je wist
dat er duizenden academici waren opgeleid tot epidemioloog. Waar bleven die
epidemiologen? Wat moest je met ze? – Het was een survival of the fittest
en Fons stond met zijn dikke buik bovenaan.
Met
epidemiologie als beroep was het wat uit de hand gelopen. Beginjaren tachtig
was er geen enkele epidemioloog in Nederland en beperkte medisch onderzoek zich
tot de zebravissen van patiënten: de meest onwaarschijnlijke en exotische
diagnosen werden beschreven in de vaktijdschriften, waarbij de naam van de
publicerende arts, de naam van de ziekte werd: McArdle’s disease, ziekte van
Pompe, Wolff-Parkinson-White syndroom, de ziekte van Bechterew, Wegener,
Graves-Basedow, het syndroom van Usher. Maar hoe je in het ziekenhuis een
diabetes, een hartinfarct of een infectie moest behandelen, daarvoor was je
totaal afhankelijk van de grillen van de zaalarts. Fons had het tijdens zijn
co-schappen zelf gezien. De ene week stuurden ze patiënten met een trombosebeen
direct naar huis, de andere week werden ze soms wel voor een maand in het
ziekenhuis opgenomen. En niemand kon vertellen waarom, anders dan dat de
zaalarts van die week een duizendvoudige ervaring had die hem deed
voorschrijven… En de zaalarts van de week daarop had een andere duizendvoudige
ervaring. Het kwam zelfs voor dat de duizendvoudige ervaring van een zaalarts
de ene week A was en de andere week B. Daar was verandering in gekomen met de
epidemiologie. Fons was niet de eerste epidemioloog in Nederland geweest, maar
wel één van de eersten. Wat een tijd was het! De afdeling was niet groter dan
twee mensen: hij samen met Jan Peeters streden als ervaren surfers op de golven
van tijd. Fons moest in die tijd onderzoek doen naar de behandeling van
antiretrovirale middelen bij AIDS, de ziekte die veroorzaakt werd door HIV.
Zijn onderzoek was niet toonaangevend (daar waren in die tijd de middelen
nog niet voor), maar hij had wel wat bereikt en mede dankzij deze promotie er
voor kunnen zorgen dat andere subsidies konden worden ingewonnen. In het
voorwoord van zijn proefschrift had hij Charles Dickens aangehaald, die zei:
‘It was the best of times, it was
the worst of times, it was the age of wisdom, it was the age of foolishness, it
was the epoch of belief, it was the epoch of incredulity, it was the season of
light, it was the season of darkness, it was the spring of hope, it was the
winter of despair.’*
Veertig jaar
later was de afdeling volwassen geworden en had het, onder de strenge leiding
van Fons, honderden epidemiologen afgeleverd en duizenden publicaties
opgeleverd.
*[gesupprimeerd]
HS3
Hoe de afdeling
groot had kunnen worden, en Fons met de afdeling, berustte op toeval. Maar wel
een geënsceneerd toeval. Als wetenschapper moest je je ogen open houden en je
kansen spreiden. Voorkennis over wie de subsidie zou krijgen hielp ook. Dat
betekende dat je een netwerk moest opbouwen en iedereen te vriend moest houden.
Je kon elkaar wel eens nodig hebben. Ruzie was uit den boze, tenzij het om
gebieden ging waar je als onderzoeker toch geen toegang toe had. En zelfs dan
moest je voorzichtig zijn met het geven van je mening, omdat wat nu op verboden
toegang leek, in de toekomst wel eens een entree kon worden. De
farmaceutische industrie was zo’n verboden toegang voor ‘echte’ wetenschappers.
Maar al te hard kon je de farmaceutische industrie als onderzoeker nou ook weer
niet afvallen, want wat nu verboden toegang leek, kon later wel eens dienen
voor een ingang. Een onderzoeker, als Fons,* moest altijd op eieren lopen.
*En Ben
Goldacre, zie: https://www.medialens.org/2012/bad-pharma-bad-journalism/
Enfin, het geluk had de afdeling begin jaren negentig toegeschenen. De genetica kwam op en een biochemicus uit het HUMC, die al dertig jaar opzoek was naar het genetisch verband waarom een vaak voorgeschreven anti-bloedruk medicijn bij sommige mensen tot veel lagere bloeddrukwaarden leidde dan bij anderen, boorde een goudader aan: Hij vond de genetische variant die de verklaring gaf met een simpele test. Het enige was: hoe kon de biochemicus bewijzen dat de genetische variant inderdaad bij grote groepen patiënten die het bloeddrukmiddel gebruikten tot lagere bloeddrukwaarden leidde? – Hier had Fons geholpen door overgebleven genetisch materiaal van zijn HIV patiëntencohort te laten testen op de genetische bloeddruk variant. Het verband werd bevestigd in dat cohort, waarna Fons met het HUMC de uitvinding had gepatenteerd. De biochemicus kreeg alle ‘credits’ voor de uitvinding en werd (evenals Fons) beloond met een professorschap, die de biochemicus gebruikte om tot aan zijn pensioen toe niets meer aan onderzoek te doen (hij was binnen). Fons dacht groter en had binnen het patent ervoor gezorgd dat 10% van de opbrengst van het patent naar de afdeling ging (de overige 90% ging rechtstreeks naar het HUMC die het geld deels gebruikte door een bedrijf op te zetten die de test maakte, het bedrijf had aandelen en de meeste aandelen waren gekocht door een grote maker van laboratoriumtests. En de directeur van dat bedrijf was, ‘toevalligerwijs’, de oud-bestuursvoorzitter van het HUMC). En dat voor een test van een paar gulden per stuk die wereldwijd werd ingezet bij miljoenen patiënten. Het leverde Fons, de afdeling, het HUMC en dat bedrijf geld in overvloed op.
Medisch ethisch
gezien had Fons overigens nooit genetisch materiaal uit zijn HIV cohort mogen
afstaan aan de biochemicus (want hiervoor hadden de deelnemers vooraf geen
toestemming gegeven). Maar de afdeling ethiek van het HUMC klaagde niet en
hield zijn mond. Zo was de Ethicus van het HUMC vooraf door de RvB op de hoogte
gebracht van deze onethische toestand, waarna hij samen met de RvB algemene
stukjes in medische tijdschriften schreef over hoe je zonder toestemming van
deelnemers toch genetisch materiaal kon gebruiken voor onderzoek. Dat zorgde
voor de juiste jurisprudentie, mocht in de toekomst een slapende hond wakker
worden.*
* Dat ik van
het schimmige zaakje van Fons en zijn patent weet, komt omdat Jan Peeters
(destijds de leermeester van Fons) bij zijn afscheidsrede uit het HUMC pochend
over deze corrupte toestand sprak (wat waren ze toch slim geweest in die
tijd), in bijzijn van een groot publiek, waaronder de Haagsche locoburgemeester
die hem 15 minuten later wegens ‘grote wetenschappelijke verdiensten’ een
ridderschap in de Orde van de Nederlandse Leeuw, namens de Koning opspeldde.
Kortom: misdaad loont!
HS4
Uiteindelijk
was de bevinding van de genetische variant waarop de afdeling binnenliep een
last voor Fons geworden. Hij werd gezien als de expert van Nederland (en
buitenland) in de epidemiologie van genetica. Subsidies te over, maar wat moest
de afdeling met al dat geld doen? – Het enige wat Fons kon bedenken was nog
grotere cohorten maken dan zijn HIV cohort, om daarin patiënten-materiaal te
verzamelen (nu wel met ethisch consent) die andere onderzoekers konden
gebruiken als ze een epidemiologische vraag wilden beantwoorden. Hij liet
promovendi op de afdeling mensen tellen zoals kleermakers knopen telden, wat
zinloos was, gezien de goudader die de biochemicus in het verleden had
aangeboord, een unicum bleek te zijn. Maar wat Fons niet belette om te stoppen
met ‘zijn’ onderzoekslijn gezien het knopen tellende gilde de universiteit wel
90 000 euro per promotie opleverde. Wat Fons restte was kritische stukjes
schrijven over waarom genetisch onderzoek zijn belofte niet had waargemaakt in
de afgelopen jaren, zonder daar overigens de conclusie bij te zetten dat we er
maar beter helemaal mee konden stoppen. Fons bedacht altijd wel een vergezicht,
een ‘stip op de horizon’ waarmee de epidemiologie van genetica wel de
Geneeskunde kon veranderen. Toevallig had je daar altijd de cohorten voor nodig
die Fons over de jaren heen had ingezameld. Het was de Willie Sutton Rule,
leerde hij de grote staf. Willie Sutton was een bankrover, oreerde Fons, die
toen hem werd gevraagd naar de reden waarom hij van banken stal, antwoordde: ‘Omdat
daar het geld is.’ Fons kon daar hartelijk om lachen. Dat de grote
tijdschriften en subsidiegevers geen genoeg konden krijgen van het idee dat
genetica een ‘revolutie’ kon veroorzaken in de biologie, dat was hun probleem,
niet het zijne.
Maar een
probleem was het wel, want zelfs Fons vond het doel (genetica) om voor te leven
wat nihilistisch gezien dat doel niet een stip op de horizon was, maar een
totaal onhaalbaar doel. Ach, hij kon troost vinden in het feit dat hij in elk
geval eerlijk was ten opzichte van zichzelf. Als hem op borrels werd gevraagd:
‘Wat heb je de afgelopen 30 jaar aan wetenschap toegevoegd,’ dan antwoordde hij standaard: ‘Niets.’ Wat altijd
nog beter was dan de praktijken van amice collegae die allerlei uitvindingen
deden die op niets gebaseerd waren. Dat je hufter werd als je rood vlees at*,
dat bèta blockers gegeven moesten worden voordat iemand aan zijn hart
geopereerd werd*, dat een onopgemaakt bureau leidde tot diepzinnige gedachten*.
*Onderzoeken
die bovenstaand aantoonden en waar Fons naar refereerde, bleken niet op
waarheid gebaseerd te zijn. Zie: https://www.nu.nl/wetenschap/2609959/onderzoek-hufterige-vleeseters-was-vals.html,
https://www.medischcontact.nl/nieuws/laatste-nieuws/artikel/kwestie-poldermans-heeft-gevolgen-voor-richtlijnen.htm
en https://nos.nl/artikel/387901-hoogleraar-erasmus-weg-na-fraude
Fons had een
sterke mening over dat soort frauderende wetenschappers. Een van de commissies
die Fons er dan ook bij deed was de Commissie Integriteit. Fons wist precies
hoe je wetenschappelijk integer moest zijn. De mensen die bovenstaande
praktijken hadden toegepast waren niet integer (zo stelde Fons a-priori
vast) en dienden als voorbeeld gedroogd te worden in de media om daarna te
worden geweerd uit het onderzoek (en liefst ook uit de samenleving).
Tegenstanders van de commissie Integriteit (die waren er wel degelijk, maar
kwamen bijna nooit in de publiciteit) noemden dit een heksenjacht en dat was
het ook. Niet dat het wetenschappers die er frauduleuze praktijken op nahielden
zou moeten vrijpleiten, maar waarom deze mensen publiekelijk gedroogd moesten
worden waarna hen het brood uit de mond gestoten werd (ontslag) ging Maarten te
ver. Er waren redenen te bedenken waarom iemand frauduleus werd. Zou het
misschien te maken kunnen hebben met het systeem dat wetenschappers dwong om kleine
resultaten uit te vergroten tot paradigma verschuivende wetenschap en grote
resultaten (die tegen het huidige paradigma ingingen en geen inkomsten konden
genereren) te verzwijgen? En was dat niet juist het systeem wat ervoor gezorgd
had dat Fons een Grote Wetenschapper had kunnen worden? Was het wel waar dat
Fons niets aan de wetenschap had toegevoegd? Of was het minder dan niets?
Reacties
Een reactie posten